kramen
- kra·men
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kramen |
kraamde |
gekraamd |
zwak -d | volledig |
kramen [2]
- absoluut in het kraambed liggen
- Zij had 17 maal gekraamd.
- absoluut een kraamvrouw verzorgen
- Ik heb gisteren bij haar gekraamd.
met betrekking tot kraambed en kraamvrouw
|
de kramen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord kraam
- Het woord kramen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kramen" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ kramen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be