• kra·mer
enkelvoud meervoud
naamwoord kramer kramers
verkleinwoord kramertje kramertjes

de kramerm

  1. (beroep) iemand die op de markt of langs de deur goederen verkoopt (venter)
    • Daar stond er een kramer en jood op de markt
      Met 'n aangezicht, net als 'nen neger zoo zwart[2]
       
80 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[3]
  1. kramer op website: Etymologiebank.nl
  2. De wensch van den kramer
    Liedtekst uit "De plezante soldaat" (ca. 1900)
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be