• krab·ben·zak·je
enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord krabbenzakje krabbenzakjes

het krabbenzakjeo dim. tant.

  1. (kreeftachtigen) Sacculina carcini  ; een parasitaire rankpootkreeft uit de familie Sacculinidae, die langs de Belgische en Nederlandse kust vrij algemeen wordt aangetroffen
    • Een krabbenzakje is wel verwant aan een zeepok, maar lijkt er helemaal niet op. Uitwendig er aan de gastheerkrab alleen maar een zakje te zien. 
      Ontaarding door parasitisme vindt men o.a. bij het krabbezakje (Sacculina carcini), een zakvormige kreeft, die leeft op het achterlijf van de strandkrab en deze uitzuigt met wortelachtige draden.[1]
  1.   Weblink bron
    Hoogeveen, E. J. V. M. Peeters, Johannes Leonardus Elbertus
    “Leerboek der dierkunde ten dienste van hoogere burgerscholen en gymnasia, normaal-, kweek- en M.U.L.O.-scholen, met een atlas” (1919), Nijmegen [etc.]