• ko·nin·gin-moe·der
enkelvoud meervoud
naamwoord koningin-moeder koningin-moeders
verkleinwoord - -

de koningin-moederv

  1. (persoon) vorstin waarvan een kind regerend vorst is
     De Franse koningin-moeder Maria de Medicis bracht in 1638 een bezoek aan Amsterdam.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. koningin-moeder op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    A. Agnes Sneller & Olga van Marion (ed.)
    “De gedichten van Tesselschade Roemers.” (1994), Verloren, Hilversum, ISBN 9065500189, p. 150 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren