1. kokosnootboter
  • ko·kos·noot·bo·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord kokosnootboter kokosnootboters
verkleinwoord - -

de kokosnootboterv / m

  1. (voeding) vet in smeerbare vorm, gewonnen uit de vrucht van een kokospalm, Cocos nucifera  
     Om de hitte der huid te temperen wrijve men haar in met koud gerookt spek, met cacaoboter of met kokosnootboter; (in 't eerst vier maal, later éénmaal per dag.)[1]
  1.   Weblink bron
    Heule, H. H. J.
    “Practische homoeopathische huisvriend : een raadgever voor iedereen” (1904), J.C. Dalmeijer, Amsterdam, p. 194