• kok·kie
enkelvoud meervoud
naamwoord kokkie kokkies
verkleinwoord

de kokkiev

  1. (beroep) iemand die voor het eten zorgt in een huishouding
    • Raymonds moeder begon jaren geleden de Javaanse Kokkie op het Esrein in Hengelo nadat ze ontslag kreeg bij Hollandse Signaal, nu Thales. "Toen ik uit dienst kwam vroeg mijn moeder mijn hulp", vertelt Raymond. "Zij leerde mij Indonesisch koken."Op een gegeven moment had de Javaanse Kokkie zes mensen in dienst en enkele oproepkrachten toen een compagnon zo'n tien jaar geleden flinke schulden opbouwde nadat hij persoonlijk in de problemen was gekomen.[4] 
  2. (schertsend) kok
    • "Ik ben een trots kokkie. Dat RTL nog drie jaar samen met mij en verschilende producenten programma’s wil ontwikkelen, zie ik als een groot compliment", zo laat Herman weten. Ïk kijk uit om ook de komende jaren samen te werken bij een van de grootste zenders van Nederland."[5] 
    • Anouk van Duren alias Kokkie Anoukie uit Zutphen is zo’n hobbykok. In het dagelijks leven is ze relatietherapeut: „Ik werk veel ’s avonds. Overdag heb ik tijd.Dan vind ik het heerlijk om te koken. Altijd biologisch. De reacties zijn heel positief.”[6] 
78 % van de Nederlanders;
30 % van de Vlamingen.[7]
  1. kokkie op website: Etymologiebank.nl
  2. kokkie op website: Etymologiebank.nl
  3. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  4. Tubantia 11-SEPTEMBER-2012
  5. de Telegraaf 22 sep. 2014
  6. de Telegraaf 18 mrt. 2013
  7.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be