• koe·ter·waals
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘onverstaanbare taal’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1617 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord koeterwaals -
verkleinwoord

het koeterwaalso

  1. aanduiding voor een onverstaanbare taal
81 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[2]