Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: køarkøer


  • koer
[A] enkelvoud meervoud
naamwoord koer koeren
verkleinwoord koertje koertjes

[A] de koerv / m

  1. verhard terrein voor, achter of in een huis
  2. (figuurlijk) plaats waar de toiletten zijn
[B] enkelvoud meervoud
naamwoord koer koeren
verkleinwoord

[B] de koerm

  1. wachter die vanuit een toren vijandelijke bewegingen moet signaleren
vervoeging van
koeren

[C] koer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van koeren
    • Ik koer. 
  2. gebiedende wijs van koeren
    • Koer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van koeren
    • Koer je? 
62 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]


koer

  1. (roofdieren) hond