koeienkak
- koei·en·kak
- samenstelling van koe zn en kak zn met het invoegsel -en- en toevoeging van -i- vanwege de uitspraak
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | koeienkak | |
verkleinwoord |
de koeienkak m
- (spreektaal) uitwerpselen van rundvee
- Dikwijls hoort men ze ook zeggen: (…) kou-kakd (= koeienkak, d.w.z. niet te vertrouwen, gelijk de koeienkak, die hard van buiten, zacht van binnen is). [1]
- Het woord 'koeienkak' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Goeje, C.H. de"Verslag van de Toemoekhoemak-expeditie. Bijlage II Taal." in: Tijdschrift van het Aardrijkskundig Genootschap (1908) E.J. Brill, Leiden; p. 1161 n. 3; geraadpleegd 2018-02-02