• koef·noen·tje
enkelvoud meervoud
naamwoord koefnoen -
verkleinwoord koefnoentje koefnoentjes

het koefnoentjeo dim. tant.

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) gratis plaatsbewijs
    • We moeten echter wel even vooruit , weten hoeveel mensen te verwachten zijn, dus wees zo behulpzaam om nu gauw bijgaande kaart te posten — als u daarop 'JA' niet doorhaalt ligt uw koefnoentje de dag vóór de openingsavond al aan de kassa voor u klaar. [2]