[3] knoopwerk
  • knoop·werk
enkelvoud meervoud
naamwoord knoopwerk knoopwerken
verkleinwoord knoopwerkje knoopwerkjes

het knoopwerko

  1. iets dat bestaat uit geknoopte draden, touwen e.d.
     Vanuit de roef had hij al gezien dat het paard zeer 'droog' was: een knoopwerk van pezen, spieren en volle aders schimmerde overal door de huid.[2]
  2. (figuurlijk) een ingewikkeld netwerk van relaties tussen mensen en groepen mensen
     Inderdaad, als je hier bent en niet helemaal doof wilt blijven, moet je leugens aanhoren, of die ontstellende versimpelingen: alle Palestijnen zijn Arabieren, en Yasser Arafat is hun leider; alle Arabieren zijn moslims, en ze worden vertegenwoordigd door Saddam Hoessein en Osama bin Laden. Alle Arabieren en zeker alle Palestijnen zijn terroristen. Samen zijn ze met z’n honderden miljoenen uit op de vernietiging van Jeruzalem, Israël en het christelijke westen. Terwijl er in feite een vreselijk gecompliceerd knoopwerk van vijandschappen en vriendschappen bestaat tussen Arabische staten, clans en families.[3]
  3. weefsel gemaakt van geknoopte draden


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Gewassen vlees”   (2014), Em. Querido's Uitgeverij  , ISBN 9789021436173
  3.   Weblink bron “Genade moet toonzetting in Midden-Oosten zijn” (10 mei 2002), Reformatorisch Dagblad