Nederlands

 
knoeipot
Uitspraak
Woordafbreking
  • knoei·pot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord knoeipot knoeipotten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de knoeipotm

  1. een slordig persoon die veel knoeit en daardoor zijn omgeving vies maakt
    • Een eggtimer voor wie nog geen ei koken kan en voor knoeipotten een vinyl vloermat of een leren schort.[3] 
    • „Het is de plicht van een regisseur om de actualiteit van een stuk te benadrukken”, zegt Johan Simons, artistiek leider van de Münchner Kammerspiele en bij TA regisseur van een gewelddadige Macbeth waarin liters bloed over de de speelvloer spat. Simons: „Een stuk als Macbeth dwingt de actualiteit af. Je moet wel een knoeipot van een regisseur zijn als je geen verbinding legt tussen deze tekst bomvol machtswellust en moordzucht en het nu. Voor mij waren de oorlogsfoto’s van de Canadese fotograaf Jeff Wall een inspiratiebron.”[4] 
    • Bepaalde mensen mogen vies worden, anderen niet, omdat ze mee moeten naar de koningin.Ik heb veel mensen vies gemaakt, ik ben een knoeipot.[5] 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen