knoeipot
- knoei·pot
- In de betekenis van ‘knoeier’ voor het eerst aangetroffen in 1950 [1]
- samenstelling van knoeien ww en pot zn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | knoeipot | knoeipotten |
verkleinwoord |
de knoeipot m
- een slordig persoon die veel knoeit en daardoor zijn omgeving vies maakt
- Een eggtimer voor wie nog geen ei koken kan en voor knoeipotten een vinyl vloermat of een leren schort.[3]
- „Het is de plicht van een regisseur om de actualiteit van een stuk te benadrukken”, zegt Johan Simons, artistiek leider van de Münchner Kammerspiele en bij TA regisseur van een gewelddadige Macbeth waarin liters bloed over de de speelvloer spat. Simons: „Een stuk als Macbeth dwingt de actualiteit af. Je moet wel een knoeipot van een regisseur zijn als je geen verbinding legt tussen deze tekst bomvol machtswellust en moordzucht en het nu. Voor mij waren de oorlogsfoto’s van de Canadese fotograaf Jeff Wall een inspiratiebron.”[4]
- Bepaalde mensen mogen vies worden, anderen niet, omdat ze mee moeten naar de koningin.Ik heb veel mensen vies gemaakt, ik ben een knoeipot.[5]
- Het woord knoeipot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "knoeipot" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ "knoeipot" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ knoeipot op website: Etymologiebank.nl
- ↑ NRC 21 november 2015
- ↑ NRC Kester Freriks 16 augustus 2012
- ↑ NRC Arnon Grunberg 2 februari 2001
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be