knipe

  1. overgankelijk knijpen
  2. overgankelijk bemachtigen, grijpen, nemen
  3. overgankelijk klemmen, persen
  4. overgankelijk moeilijk zijn
  5. overgankelijk overbodig sparen
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   knipe     knipen
knipa  
  kniper     knipene  
genitief   knipes     knipens
knipas  
  knipers     knipenes  

knipe m / v

  1. dilemma, hachelijke situatie, knel, lastig parket
  • havne i knipe
in problemen komen
  • være i knipe
problemen hebben


knipe

  1. overgankelijk knijpen
  2. overgankelijk bemachtigen, grijpen, nemen
  3. overgankelijk klemmen, persen
  4. overgankelijk moeilijk zijn
  5. overgankelijk overbodig sparen

knipe v

  1. dilemma, hachelijke situatie, knel, lastig parket
  • hamne i knipe
in problemen komen
  • vere i knipe
problemen hebben