knipe
- kni·pe
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | knipe |
tegenwoordige tijd | knipe |
verleden tijd | knep kneip |
voltooid deelwoord |
knipet |
onvoltooid deelwoord |
knipende |
lijdende vorm | knipes |
gebiedende wijs | knip |
vervoegingsklasse | Klasse 1 sterk |
opmerking |
knipe
- overgankelijk knijpen
- overgankelijk bemachtigen, grijpen, nemen
- overgankelijk klemmen, persen
- overgankelijk moeilijk zijn
- overgankelijk overbodig sparen
- havne i knipe
in problemen komen
- være i knipe
problemen hebben
- kni·pe
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | knipe knipa |
tegenwoordige tijd | knip |
verleden tijd | kneip |
voltooid deelwoord |
knipe |
onvoltooid deelwoord |
knipande |
lijdende vorm | knipast |
gebiedende wijs | knip |
vervoegingsklasse | Klasse 1 sterk |
opmerking |
knipe
- overgankelijk knijpen
- overgankelijk bemachtigen, grijpen, nemen
- overgankelijk klemmen, persen
- overgankelijk moeilijk zijn
- overgankelijk overbodig sparen