• be·mach·ti·gen
  • Afgeleid van macht met het voorvoegsel be- met het achtervoegsel -ig
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bemachtigen
bemachtigde
bemachtigd
zwak -d volledig

bemachtigen

  1. overgankelijk met moeite in handen krijgen
    • Hij bemachtigde op het nippertje nog een kaartje voor de wedstrijd. 
     Op de dag dat de vergunningen verstrekt werden zat ik stipt om middernacht klaar met drie computers binnen handbereik om er zeker van te zijn een startbewijs te bemachtigen.[1]
     Het hoogtepunt van de inspanningen werd wat Eric en Erkki betrof het nemen van een taxi naar het Karlaplan op Ôstermalm om een vijf meter hoge kerstboom te bemachtigen.[2]
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044645149
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be