• kleur·lin·gen·ha·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord kleurlingenhater kleurlingenhaters
verkleinwoord - -

de kleurlingenhaterm

  1. (persoon) iemand met een afkeer van mensen met een zichtbare afstamming buiten Europa
     Taxi-eigenaar J. van Loef (58): „Ik ben beslist geen kleurlingenhater. Ik heb zelf een pleegdochter, die uit Indonesië komt.[1]
  1.   Weblink bron
    Luud Peters
    Kritiek op discriminerende Nijmeegse taxichauffeurs in: De Telegraaf  , jrg. 83 nr. 27506 (12 mei 1976), Dagblad De Telegraaf, Amsterdam, p. 5 kol. 4