Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • klem·bus
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord klembus klembussen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de klembusv / m

  1. (gereedschap) klem waarmee men werkstukken kan vastmaken aan een draaibank
  2. een ronde buis waarmee men iets vast kan zetten
     Bij de bevestiging van een tandwiel wordt de naaf over het algemeen gefixeerd op de as, bijvoorbeeld met een spie of klembus.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

55 % van de Nederlanders;
62 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen