Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kleer·kast
enkelvoud meervoud
naamwoord kleerkast kleerkasten
verkleinwoord kleerkastje kleerkastjes

Zelfstandig naamwoord

de kleerkastv / m

  1. (meubel) een meubelstuk dat dient als bergplaats voor kleren
     Nog voordat ik mijn pakken en overhemden ging uithangen in de kleerkast in de achterkamer, voerde ik het ritueel uit waarmee ik het bureau als mijn territorium markeerde.[1]
  2. een grote zwaar gespierde kerel
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers  , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 18
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be