Kinderen slapend onder een klamboe
  • klam·boe
  • Leenwoord uit het Indonesisch, in de betekenis van ‘muskietennet’ voor het eerst aangetroffen in 1859 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord klamboe klamboes
verkleinwoord

de klamboem

  1. fijn net waaronder men slaapt om muggen buiten te houden
97 % van de Nederlanders;
57 % van de Vlamingen.[3]