• kjet·ter
  • Afkomstig van het Nederduitse woord  ketter zn  of het Nederlandse woord  kjetter zn , die van het van het Latijnse woord  Cathari zn  komen, die weer van het Oudgriekse woord  καθαρός zn  (kataros =  zuiver bn ). 'Cathari' (de Zuiveren) was een ironische benaming voor een nieuwe middeleeuwse geloofsbeweging.
Naar frequentie 30931
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kjetter     kjetteren     kjettere     kjetterne  
genitief   kjetters     kjetterens     kjetteres     kjetternes  

kjetter, m

  1. (religie) ketter, persoon met meningen die in strijd zijn met die welke de kerk leert
    «Den første kjetter man vet ble henrettet var Priscillianus av Avila.»
    De eerste bekende ketter die men heeft ter dood gebracht was Priscillianus van Avila.
  2. (figuurlijk), (pejoratief) dissident, ketter, een persoon met afwijkende, gevaarlijke meningen