• kitsch
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘schijnkunst’ voor het eerst aangetroffen in 1937 [1]
  • Komt van een Ripuarisch (taaldialectvorm die in Limburg, de Rijnstreek van Duitsland en Oost-België verspreid is) dialectwoord dat aangekoekt vuil betekent. In het Limburgse dialect is de betekenis van het woord klokhuis.
enkelvoud meervoud
naamwoord kitsch -
verkleinwoord - -

de kitschm

  1. schijnkunst die niet aanslaat met veel versieringen en/of de verkeerde materialen waarvan de meeste mensen denken dat het wansmaak is
    • Wat een kitsch is dat, zeg! 
97 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[2]