kinkhoren
- kink·ho·ren
- samenstelling van kink zn en horen zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kinkhoren | kinkhorens |
verkleinwoord | kinkhorentje | kinkhorentjes |
de kinkhoren m
- de schelp van een porseleinslak Buccinum undatum
- ▸ Aan de overkant van 't raam was alles donker door elkander op een muurplank: perkamenten boeken, een zandlooper, een bruingeribbeld kapitoor en een met sloten als in de kerk en daarop was een groote kinkhoren, een vierkant lodderijntje, een muts met hangkwast als van de oosterlingen in de kramen.[1]
- Het woord kinkhoren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ “Jaap” (1923), Saga, ISBN 9788728433294