ketellappers
- (IPA in voorbereiding)
- ke·tel·lap·pers
- samenstelling van ketel zn en lappers zn
- ketellapper zn met de uitgang -s
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ketellappers | |
verkleinwoord |
de ketellappers mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord ketellapper
- meervoudsvorm als officiële benaming (spechtvogels) een geslacht Pogoniulus van vogels uit de familie Afrikaanse baardvogels (Lybiidae )
- [2] geelkeelketellapper, geelrugketellapper, geelstuitketellapper, geelvoorhoofdketellapper, gespikkelde ketellapper, groene ketellapper, roodstuitketellapper, roodvoorhoofdketellapper, witborstketellapper, witsnorketellapper
- Het woord ketellappers staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.