• kerst·bood·schap
enkelvoud meervoud
naamwoord kerstboodschap kerstboodschappen
verkleinwoord

de kerstboodschapv

  1. (kerst) toespraak van een persoon die door velen als belangrijk wordt aanschouwd, zoals een koning of paus, met daarin kerstwensen en oproepen voor het nieuwe jaar
    • De paus spreekt jaarlijks het urbi et orbi uit tijdens zijn kerstboodschap. 
  2. (kerst)
    • Een aantal mensen moesten op kerstavond nog de kerstboodschappen in huis halen.