Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kerk·heer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kerkheer kerkheren
verkleinwoord kerkheertje kerkheertjes

Zelfstandig naamwoord

het kerkheero

  1. (religie) een persoon zoals een priester of pastoor die een kerk aanstuurt
    • Waar kan ik de kerkheer van deze kerk vinden? 
  2. (religie) een persoon van hogere rang binnen een kerkelijke hiërarchie
    • Ja, dat is een besluit van de hoge kerkheren. 
Synoniemen

Gangbaarheid