kerkheer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: kerkheer (hulp, bestand)
- IPA: / ˈkɛrəkˌher / (2 of 3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈkɛrk.hɪːr/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈkɛrk.heːr/
Woordafbreking
- kerk·heer
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van kerk en heer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kerkheer | kerkheren |
verkleinwoord | kerkheertje | kerkheertjes |
Zelfstandig naamwoord
het kerkheer o
- (religie) een persoon zoals een priester of pastoor die een kerk aanstuurt
- Waar kan ik de kerkheer van deze kerk vinden?
- (religie) een persoon van hogere rang binnen een kerkelijke hiërarchie
- Ja, dat is een besluit van de hoge kerkheren.
Synoniemen
- [1] priester, parochiepriester, pastoor
Gangbaarheid
- Het woord 'kerkheer' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.