Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kerk·boek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kerkboek kerkboeken
verkleinwoord kerkboekje kerkboekjes

Zelfstandig naamwoord

het kerkboeko [1]

  1. (religie) boek dat men meeneemt naar de mis in de kerk
     Leg mijn waaier, mijn neusdoek en mijn kerkboek klaar en schik mijn pelisse alvast over mijn schouders.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Johanna van Ammers-Küller
    “Tavelinck-trilogie” (1970), Strengholt, ISBN 9060101723