• mis·saal
  • Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘misboek’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1392 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord missaal missalen
verkleinwoord missaaltje missaaltjes

het missaalo

  1. (religie) boekje met de inhoud van de liturgie, waarin men de voortgang van de mis kan volgen
44 % van de Nederlanders;
58 % van de Vlamingen.[2]