• ken·nis·ma·ken
  • kennismaken met
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kennismaken
'kɛ.nəs.ma.kən
maakte kennis
'mak.tə 'kɛ.nəs.
kennisgemaakt
'kɛ.ˌnəs.xe.'makt
zwak -t volledig

kennismaken

  1. inergatief het voor de eerste keer begroeten van een persoon
     `Aangenaam kennis te maken, Abdul.' Ik zei mijn naam. 'Laten we naar binnen gaan. Dan kan het beginnen.[1]
  2. inergatief het voor de eerste keer in aanraking komen met iets
    • Hij struikelde en maakte kennis met de keiharde betonnen vloer. 
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers  , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 13
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be