kariboe
  • ka·ri·boe
  • uit het Canadees-Frans [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord kariboe kariboes
verkleinwoord

de kariboem

  1. Rangifer tarandus   een zoogdier uit de familie der hertachtigen (Cervidae  ) dat in het wild voorkomt in de taiga en toendra van Noord-Europa, het noorden van Azië en Noord-Amerika
    • Passerende quadbestuurders zwaaien vriendelijk. Ze hebben allemaal een geweer op hun rug. Een man snelt voorbij met een zojuist geschoten kariboe achterop. [2] 
    • In de smeltende ijslaag van Yukon, een gebied in noordwesten van Canada, zijn twee gemummificeerde dieren uit de ijstijd gevonden. De wolvenpup en een kalf van een kariboe (wild rendier) werden aangetroffen in het gebied waar ooit de gold rush van Canada plaatsvond. [3] 
82 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[4]