kapstok
- kap·stok
- In de betekenis van ‘lat om kledingstukken aan te hangen’ voor het eerst aangetroffen in 1669 [1]
- samenstelling van kap en stok [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kapstok | kapstokken |
verkleinwoord | kapstokje | kapstokjes |
de kapstok m
- een meubelstuk bedoeld om jassen en hoeden aan op te hangen
- Ik pakte mijn jas van de kapstok en liep de deur uit. [3]
- (figuurlijk) aanknopingspunt
1. een meubelstuk bedoeld om jassen en hoeden aan op te hangen
- Het woord kapstok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kapstok" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "kapstok" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kapstok op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Sandes, DavidDe wondermethode 2006 ISBN 9044509543 pagina 103
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be