• ka·me·len·rug
enkelvoud meervoud
naamwoord kamelenrug kamelenruggen
verkleinwoord - -

de kamelenrugm

  1. (zoötomie) bovenzijde van de romp van een rijdier uit het geslacht Camelus   (kameel of dromedaris)
    • De prinses en haar man maakten later een tochtje op de paarden en genoten ook even van een rondritje op een kamelenrug. [3]
  2. (figuurlijk) (drinken) glaasje jenever dat zo vol is geschonken dat de inhoud boven de rand opbolt
    • Welke kroegbaas zal geen wippertje, lefwater, kamelenrug, afzakkertje of pierenverschrikker schenken? [4]
  3. (figuurlijk) (bouwkunde) dakvorm, vooral bij rieten daken, waarbij als gevolg van fouten bij de bouw, veroudering of verbouwingen een deel van het gebouw een hogere nok heeft gekregen
    • Voorbeelden van villa's met gebogen rietdaken (‘kamelenrug’) zijn de Jagershoeve (…) en De Kameel (…). [5]