• IPA: /kɑlɐ(r)/ (Etsbergs)
  • Afgeleid van kalle (spreken).

kaller m

  1. spreker
  2. kletskous


  • kal·ler
Naar frequentie 541

kaller

  1. tegenwoordige tijd van kalle

kaller, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van kall (mannelijk verbuiging)
  • kall (onzijdige verbuiging)