• ka·ke·nest
  • herkomst onzeker, de oudste vorm is "kaggenest"; een samenstelling met  nest zn  is aannemelijk, maar [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord kakenest kakenesten
verkleinwoord kakenestje* kakenestjes*

de kakenestm

  1. jongste vogeltje uit een legsel dat als laatste het nest van de ouders verlaat
    • Cyriel, die we om wille van zijne dikte Bombardon noemden, was nauwelijks een jaar ouder dan ik, maar Laura scheelde met mij ruim vier jaren en was al een heel zwierig dametje als ik er nog een kakenest uitzag. [2]
  2. (figuurlijk) laastgeboren kind in een gezin, vaak met de bijbetekenis van kind dat erg wordt verwend
    • Het is een slim, een aardig ding;
      Wat of het kazel', spreek', of zing',
      't Is 't kakenest van moeder.
       [3]
  • De meest gangbare vorm is het verkleinwoord.