Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Kadijk
de Tiendweg bij Langerak, gesitueerd op en kadijk
  • ka·dijk
enkelvoud meervoud
naamwoord kadijk kadijken
verkleinwoord

de kadijkm

  1. (waterbeheer) kade langs een wetering
      Wij gelooven, dat men niets beter kon doen, dan de rivierdijken geheel te slechten; alleen kon men een' zeer lagen kadijk tegen het zomerwater, wanneer hetzelve, gelijk wel eens gebeurt, door regen als anderzins zwelt, laten bestaan.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    H.J. van der Wijck
    Over de Nederlandsche Rivieren (1832) in: Letterkundig magazijn van wetenschap, kunst en smaak,, nr. 5, Van Dijk, blz 201