• kaas·doek
enkelvoud meervoud
naamwoord kaasdoek
verkleinwoord

het kaasdoeko

  1. soort los geweven weefsel
enkelvoud meervoud
naamwoord kaasdoek kaasdoeken
verkleinwoord

de kaasdoekm [2]

  1. (huishouden) is een los geweven doek, gemaakt van katoen of netels, die in de keuken als een vorm van zeef wordt gebruikt
    • Crispi had een pond bacon, afgedekt met kaasdoek, op een brandende houtoven gelegd in het huis van haar ex. Die had net gebeld met de politie om te waarschuwen dat hij bedreigende sms'jes had gekregen van Crispi. Agenten namen daarop een kijkje bij het huis van de ex, waar ze de brandende spek aantroffen. Het brandje kon snel worden geblust. [3] 
    • Door de scheikundige analyse van de eiwitten kon worden geconcludeerd dat de kaasboer zowel koemelk als melk van een schaap of geit heeft gebruikt. Omdat de vezels van het kaasdoek geschikter waren voor vaste stof dan voor een vloeibare gaan de onderzoekers ervan uit dat het toen al om stevige kaas ging. [4] 
    • Het bergrestaurant La Fruitière ligt pal boven de kabelbaan Daille. Onder de gasten zijn ook veel niet-skiërs, die hier komen om te genieten van de culinaire specialiteiten. Het overwegend witte interieur is geïnspireerd op een antieke kaasmakerij. Opvallend zijn de grote melkbussen, platte kazen op rekken en decoratief kaasdoek dat vanaf de witgekalkte balken aan het plafond naar beneden hangt. [5] 
89 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[6]