enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  juge     le juge     juges     les juges  

juge m

  1. (juridisch) rechter, iemand die ambthalve rechtspreekt
vervoeging van
juger

juge

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van juger
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van juger
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van juger


  • ju·ge
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord ljúga, via het Noorse woord ljuge.
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
juge
juger
jugde
jugd
Klasse 3 zwak

juge

  1. liegen
    «Jeg har bare jugd, jugd og jugd
    Ik heb louter gelogen, gelogen en gelogen.
  2. een fout beeld van de realiteit geven.