ljuge
- lju·ge
- Afkomstig van het Oudnoorse woord ljúga.
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ljuge |
ljuger |
løy |
løyet |
onregelmatig |
ljuge
- liegen
- «Hun løy meg rett opp i ansiktet.»
- Ze beloog mij onbeschroomd.
- «Hun løy meg rett opp i ansiktet.»
- een foute bild van de realiteit geven.
- «Speilet ljuger ikke.»
- De spiegel liegt niet.
- «Speilet ljuger ikke.»
- Språknytt 1/2009, 10. mars 2009 (in het Noors)
- lju·ge
- Afkomstig van het Oudnoorse woord ljúga.
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ljuge |
lyg (bijvorm) lyger |
laug |
loge logi |
Klasse 2 sterk |
ljuge
- liegen
- «Kva skjer inne i kroppen din når du lyg? Vert du nervøs?»
- Wat geschied in uw lichaam als u liegt? Word je nerveus?
- «Kva skjer inne i kroppen din når du lyg? Vert du nervøs?»
- een foute bild van de realiteit geven.
- «Spegelen lyg ikkje.»
- De spiegel liegt niet.
- «Spegelen lyg ikkje.»