• ju·bel·zang
enkelvoud meervoud
naamwoord jubelzang jubelzangen
verkleinwoord

de jubelzangm [1]

  1. het zingen waarmee men uiting geeft aan zijn blijdschap
     De lijst van zestig genomineerde nummers was samengesteld in overleg met muziekkenner Vic van de Reijt, die onlangs een cd uitbracht met Nederlandstalige kerstliedjes. Er stonden niet alleen bekende liedjes op de lijst, maar ook minder bekend kerstwerk van vaderlandse artiesten, zoals Er was eens een tuinder in Amstelveen van Wim Sonneveld, Klein hoekje van Wim de Bie, Jubelzang van Drs P en Gaandeweg van Carrie Tefsen en Kinderen voor Kinderen.[2]
     Wie op kerstavond niet thuis wil zitten, kan naar het Coco Collectief in de Bergkerk in Deventer. Het muzikale gezelschap heeft een programma samengesteld dat bestaat uit een gevarieerde mix van devote kerstliederen, jubelzang en wegdromers.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Van ‘t Hek ‘heel vrolijk’ door succes Flappie” (25-12-2018), Tubantia
  3.   Weblink bron
    Klein Hegeman
    “Kerstjuweeltjes op kerstavond in Bergkerk Deventer” (21-12-2022), Tubantia