• jok·ke·brok
enkelvoud meervoud
naamwoord jokkebrok jokkebrokken
verkleinwoord jokkebrokje jokkebrokjes

de jokkebrokv / m [3]

  1. (kindertaal) een kind dat liegt (jokt)
  2. een volwassen persoon die op een kinderachtige en doorzichtige manier liegt
    • Toch werd de gaswinning in 2013 niet verlaagd, maar verhoogd, naar 53,9 miljard kuub. In dat jaar waren er 133 aardbevingen. Ter vergelijking: in 2008 werd er 41,2 miljard kuub gewonnen. In 2007 28,9. Dus als minister-president Rutte zegt dat de gaswinning ‘bijna gehalveerd’ is, dan weten de Groningers heus dat de 27,6 miljard kuub in 2016 niet echt de helft is van wat er vroeger gewonnen werd. Dus als je dan zegt ‘netjes’, dan zit je een beetje te jokkebrokken.[4] 
    • In het Mauritshuis, hoor ik, kwam het enige kritische geluid van Henk Krol, de onverstoorbare jokkebrok van 50Plus. „Als je ziet hoeveel mensen boven de 45 jaar zonder werk zitten en hoeveel ouderen worden gekort”, zei hij, „zou ik het geld toch echt anders willen besteden.” Met zulke vijanden heeft Rembrandt geen vrienden meer nodig.[5]  
98 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[6]