joken
- [A] jeuken
- [B] grapjes maken
- jo·ken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
joken |
jookte |
gejookt |
zwak -t | volledig |
[A] joken
- inergatief (verouderd) door een prikkelend gevoel in de huid de neiging tot krabben of wrijven oproepen
- inergatief (verouderd) (figuurlijk) haast voelbaar verlangen
- Engeland is in vrouwenhanden, die na geen krijg joken (…) [5]
- inergatief (verouderd) (figuurlijk) (met meewerkend voorwerp) de neiging tot reageren oproepen bij
- (…) mij jookt om Zijne Doorluchtigheid in daden te toonen, wie ik voor hem zijn wil. [6]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
joken |
jokete |
gejoket |
zwak -t | volledig |
[B] joken
- inergatief (spreektaal) grapjes maken
- Meen je dat echt, of zit je te joken?
- Het woord 'joken' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "joken" herkend door:
24 % | van de Nederlanders; |
35 % | van de Vlamingen.[7] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ joken op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Engelse werkwoorden met een j (Nederlandse vervoeging) (10-12-2013) op website: OnzeTaal.nl; geraadpleegd 2017-05-09
- ↑ Hooft, P.C."Historiën" geciteerd in:Romein-Verschoor, A.P.C. Hooft 1581-1647. (1947) Meulenhoff, Amsterdam; p. 51/52; geraadpleegd 2017-05-09
- ↑ Bosboom-Toussaint, A.L.G.Gideon Florensz. Deel 2. (1855) Charles Ewings, Den Haag; p. 224; geraadpleegd 2017-05-09
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- jo·ken
joken, g
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van joke