jobsbode
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- jobs·bo·de
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘ongeluksbode’ voor het eerst aangetroffen in 1560 [1]
- samenstelling van Job en en bode zn met het invoegsel -s- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | jobsbode | jobsboden jobsbodes |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- iemand die een jobstijding brengt
Synoniemen
Antoniemen
Gangbaarheid
- Het woord jobsbode staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "jobsbode" herkend door:
36 % | van de Nederlanders; |
40 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ "jobsbode" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ jobsbode op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be