• je-·m'en-·fou·tis·me
enkelvoud meervoud
naamwoord je-m'en-foutisme -
verkleinwoord - -

het je-m'en-foutismeo

  1. houding waarbij men zich niets aantrekt van de opvattingen van anderen
     Minne deed meermaals een beroep op Herreman, die een lerarendiploma had, om zijn teksten te verbeteren. In de Brieven van Pierken was er evenwel geen rode balpen nodig: Minne heeft zijn je-m'en-foutisme tot een kunst verheven, en gebruikte zijn schrijffouten om een nieuwe betekenislaag aan de tekst toe te voegen.[1]
     't Is waar dat staatsdienst leidt tot zorgeloosheid, onverschilligheid aan alles, verlies van ingrijpingskracht, ‘je-m'en-foutisme’.[2]
  1.   Weblink bron
    Vincent Neyt
    Zamais malade toezoer kontant: Pierke de Spiegelleire in: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde., jrg. 110 nr. 3 (najaar 2000), Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, Gent, p. 297
  2.   Weblink bron “Het rollende leven. Deel 2.” (1910), C.A.J. van Dishoeck, Bussum, p. 303


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  je-m'en-foutisme     le je-m'en-foutisme     je-m'en-foutismes     les je-m'en-foutismes  

je-m'en-foutisme m

  1. (informeel) je-m'en-foutisme, onverschilligheid