janslot
- jans·lot
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | janslot | jansloten |
verkleinwoord | janslootje | janslootjes |
het janslot o
- late uitloper aan een boom (van na 24 juni, Sint-Jansdag)
- ▸ Meestal komen er in de vroege zomer nieuwe bladeren, het zogenoemde sint-janslot, een eigenschap die de struik in staat stelt snel te regenereren na te zijn aangetast door vraat van konijnen of larven van stippelmotten.[1]
- Het woord 'janslot' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "janslot" herkend door:
15 % | van de Nederlanders; |
19 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Weblink bron “Wilde kardinaalsmuts”, Wikipedia
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be