• ja·net
enkelvoud meervoud
naamwoord janet janetten
verkleinwoord

de janetm

  1. (pejoratief) homoseksueel
    • ‘Ik ben liever lid van een groep die mij niet wil laten trouwen en soms vuile janet roept, dan van een groep die de grenzen wagenwijd openzet’ [2] 
44 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[3]