jabroer
- ja·broer
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘die op alles ja zegt’ voor het eerst aangetroffen in 1710 [1]
- van Duits Jabruder, samenstelling van ja bw en broer zn [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | jabroer | jabroers |
verkleinwoord | - | - |
de jabroer m
- iemand die overal mee instemt zonder zich een eigen oordeel te vormen
- Het woord jabroer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "jabroer" herkend door:
17 % | van de Nederlanders; |
13 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "jabroer" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ jabroer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be