inwijs
- in·wijs
- intensiverende afleiding van wijs (bijvoeglijk naamwoord) met in- (versterkend voorvoegsel)[1][2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | inwijs | - | - |
verbogen | inwijze | - | - |
inwijs
- (verouderd) zeer wijs
- Het woord 'inwijs' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Hoeufft, J.H.Proeve van Bredaasch taal-eigen. (1836) F.P. Sterk, Breda; p. 272; geraadpleegd 2015-07-27
- ↑ Vercouillie, J."Spraakleer van het Westvlaamsch dialect" in:Beer, T. H. de (red.), Onze volkstaal. (1882-1890) Blom & Olivierse, Culemborg; p. 20; geraadpleegd 2015-07-27