• in·to·ne·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
intoneren
intoneerde
geïntoneerd
zwak -d volledig

intoneren overgankelijk [1]

  1. een bepaalde stembuiging volgen in het spreken
  2. (muziek) de toon aangeven en de muziek beginnen
  3. (muziek) juist stemmen
79 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[2]