• in·ter·punc·tie
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘leestekens’ voor het eerst aangetroffen in 1822 [1]
  • Afkomstig van het Latijnse interpunctio met het voorvoegsel inter- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord interpunctie interpuncties
verkleinwoord interpunctietje interpunctietjes

de interpunctiev

  1. de plaatsing van leestekens in een zin
    • De interpunctie in deze zin, bestaande uit twee komma's en een punt, geeft pauzes en einde van de zin aan. 
  2. de leestekens zelf
    • Na het tiende woord in deze zin staat een puntkomma; deze behoort tot de interpunctie van deze zin. 
98 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[3]