instinken
- in·stin·ken
- samenstelling van in en stinken
instinken [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
instinken |
stonk in |
ingestonken |
klasse 3 | volledig |
- ergatief voor de mal gehouden zijn; zich hebben laten beetnemen
- Ik ben er met 1 april weer ingestonken.
- Uiterlijk doet er in de praktijk natuurlijk overal toe. Dus erkennen dat we er allemaal onontkoombaar instinken, dat is pas echt stoer.[2]
- Iedereen protesteert wel braaf bij een concert of op een online-petitie, maar bijna niemand weigert de rekening te betalen voor de banken. Op maatschappelijk niveau en op individueel niveau via hoge hypotheekrentes en lage spaarrentes blijven we er allemaal instinken. We zijn inderdaad een braaf pragmatisch volk. We nodigen met ons gedrag de bancaire sector uit om dezelfde truc nog eens uit te halen.[3]
- Het woord 'instinken' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "instinken" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Margriet Oostveen 22 januari 2014
- ↑ Volkskrant 15 april 2011
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be