insluiper
- in·slui·per
- Naamwoord van handeling van insluipen met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | insluiper | insluipers |
verkleinwoord |
de insluiper m
- een 'inbreker' die niets heeft hoeven te beschadigen om een pand binnen te komen
- In de haven van Rotterdam heeft de politie de afgelopen twee dagen grootschalige zoekacties uitgevoerd. Bij de douane waren signalen binnengekomen dat partijen drugs aanwezig zouden zijn in de lading van een containerschip. Honderdvijftig containers met gedroogd fruit zijn doorgelicht, waarvan sommige met drugshonden. Tien mensen zijn in de afgelopen twee dagen gearresteerd. Een douanewoordvoerder bevestigt dat na initiële berichtgeving in De Telegraaf. Of er meer dan driehonderd kilo cocaïne is aangetroffen zoals het dagblad ook meldt, wil de woordvoerder niet bevestigen. Evenmin of er in de voorgaande week meerdere ‘insluipers’ op de haven gesignaleerd zijn, zoals De Telegraaf bericht. Dat er in zo’n korte tijd honderdvijftig containers doorzocht zijn, is volgens de douanewoordvoerder “bijzonder”. [2]
1. een 'inbreker' die niets heeft hoeven te beschadigen om een pand binnen te komen
- Het woord insluiper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "insluiper" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Guus Ritzen 16 december 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be