• in·ge·meen
stellend
onverbogen ingemeen
verbogen ingemene
partitief ingemeens

ingemeen

  1. erg grof, heel onaangenaam
    • Ze noemen het in hoge mate: ‘weerzinwekkend, goor, ingemeen, vies, een stuk slechts genoegen gevend aan die personen, welke tuk zijn op en zich verlustigen in zulke vuiligheden’. [1]

Er bestaat geen vergrotende of overtreffende trap, maar er is wel een nog verder versterkte vorm: in- en ingemeen.

54 % van de Nederlanders;
39 % van de Vlamingen.[2]